Zambujeira do Mar 1996.
Het dorp heeft slechts één asfaltweg. In sierlijke bochten slingert hij naar het strand beneden. Een witgekalkt muurtje beneemt de automobilist het uitzicht op zee. Als vangrail is het waardeloos, maar het zet een duidelijke streep achter de witte huizen. Oude vissers leunen erop met hun ellebogen en monsteren het getij en de kracht van de branding. Soms gaat een toerist erop zitten en stelt zijn camera in. Een kind kijkt nieuwsgierig in de diepte.
In de scherpste bocht, iets buiten het dorpscentrum, zit een meterslange grauwe plek. Daar hebben ze de kalk niet meer dekkend kunnen krijgen. Na al die jaren kan ik er nog steeds niet goed naar kijken.
Het was druk op de boulevard. We hadden met ons allen gedanst in de disco en konden nog geen afscheid nemen van de weldadige koelte van de zomernacht. De cafés waren al lang gesloten. Met hun opgestapelde terrasstoelen en gesloten luiken zagen ze er vijandig uit. We dronken bier uit blik en deelden de laatste joints. Kakelverse paartjes zonderden zich af buiten de lichtcirkels van de straatlantaarns. Hun witte shirts verraadden hen. We verbaasden ons over de overvloed aan sterren en noemden de sterrenbeelden bij naam.
Toen verscheen de Mercedes op het toneel. Het licht van de koplampen verblindde ons. De portieren vlogen open en muziek denderde over de straat. We begonnen meteen te dansen. Een meisje riep: ‘Wow, wat een schitterende auto en ze glipte naar binnen.
Het gevaarte draaide driemaal in het rond. De glijdende bundels licht deden nog even denken aan de disco. Toen verdween hij in de richting waarvan hij gekomen was.
Even was de duisternis volledig. Mijn zusje, die enige tijd bij me logeerde, was een en al bewondering. Luidkeels liet ze dat blijken. ‘Wat een mooie auto. Zo één zou ik ook wel willen. Jij niet Carlos?’ Zíj zou dat nooit durven, er zo maar inspringen… Stel je voor.
Binnen een halfuur waren ze terug. Weer stopte het gevaarte en werd het portier open geworpen. Terwijl de motor bleef loeien, viel de chauffeur half naar buiten en stortte brallerig een woordenstroom over ons uit. Wilden we nog wat muziek? Dat kon! De stereo schetterde ons om de oren en zachtjes kwam de auto in beweging. Hij reed prachtig, dat moet ik zeggen. Iemand kankerde: ‘die verdomde Duitsers, patsers zijn het’. Ik draaide verveeld mijn hoofd opzij. Wat kon hem dat schelen?
Toen zag ik hem wegrijden, richting strand. Hij verdween in de scherpe bocht naar omlaag, de muziek met zich meevoerend. We bleven achter in het laatste stille duister van de nacht.
Een korte scherpe knal weerklonk. Of er met een heel klein geweer een vogeltje werd neergehaald. En daarna een doffe zucht. Doodse stilte.
Twee tellen, drie, ik weet het niet. We kwamen allemaal tegelijk in beweging. Struikelend over elkaar renden we naar beneden. ‘Lopen’, riep mijn zusje ‘loop dan toch’. Het eerste wat we zagen toen we de bocht om renden, was een kolossaal gat in het witte muurtje. En beneden op het strand lag de Mercedes doodstil in het zand, ondersteboven en een heel stuk de grond in geboord. Zelfs de wielen bewogen niet meer.
Ondanks de angst stormden we de lange trap af. Zeker met zijn tienen rukten we aan de deuren, aan de sponningen van de ramen, aan de deuren.
‘Kantel hem om’.
‘We moeten ze uitgraven’.
Bevelen werden geschreeuwd, door en over elkaar heen.
We deden wat we konden, maar er was geen beweging in te krijgen. Een Mercedes, wat zijn die krengen sterk.
Plotseling was er vuur. Gillend stoven we weg, meters de berg op. Ik hoorde mezelf gierend huilen. Van een afstand zagen we het hele zaakje in vlammen opgaan. Ik zei, of dacht ik het alleen maar: ‘We hadden ze eruit moeten halen. Ze moeten al dood zijn geweest, maar ook nog verbranden…’ Iemand schreeuwde: ‘Hij heeft haar vermoord, de klootzak heeft haar vermoord’. Mijn zusje stond naast me. Rillend leunde ze tegen me aan.
Uren later werden ze weggehaald. Het hele dorp stond op de boulevard. De ambulance kon onmogelijk het strand op. Witte mannen liepen behoedzaam door het rulle zand. Toen de takelwagen met zijn rammelende vrachtje eindelijk om de hoek verdween, stond de zon al hoog aan de hemel.
Dagenlang gonsde het van de geruchten. De eigenaar van de Mercedes had van niets geweten. Terwijl hij lag te slapen had zijn vriend de autosleutels weggepikt.
Het meisje was pas zestien. Ze kwam uit de hoofdstad en was voor het eerst zonder ouders op vakantie.
Zoals de meeste dorpsbewoners wandel ik graag langs de zee. Hier en daar rust ik uit met mijn ellebogen op het witte muurtje en geniet van de zee die geen dag hetzelfde is. Bij de grauwe plek versnel ik mijn pas. Een likje witte verf, van het dekkende soort, zou dat niet beter zijn?
Het Gedenkteken is nummer 6 van de verzameling contos. De overige afleveringen kun je hier lezen: contos
Els zegt
Ellen, wat een aangrijpende herinnering moet dit voor je zijn … Ik voelde met je mee! Je beschrijft het zo melancholiek …
Met weinig woorden maar wel met de juiste kan jij een sfeer vatten en doorgeven … Goed hoor! Dank je!
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Helemaal met Els eens. Aangrijpend en mooi beschreven.
Ellen zegt
Hallo Hanneke en Els
Zo leuk om jullie hier weer te treffen! Alleen al voor jullie vind ik het leuk om mijn contos te publiceren!
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Helemaal in de wolken met jouw antwoord!
Betty zegt
Weer een leuk en goed verhaal, Ellen!!
Ik kijk er elke zondag naar uit!
Betty (je vriendin vanaf 13 jaar oud) 😄
Ellen Damen zegt
Echt Betty, volg jij me op de voet? Wat een leuk idee…
liefs
Ellen Damen zegt
Echt waar, volg jij mij op Portugal Portal? Wat leuk!
liefs
Josephine zegt
Wat een aandoenlijk verhaal, Ellen. Ik stel me voor de plek waar het is gebeurd, want ben veel in Zambujeira geweest.