De Clube dos Veículos Clássicos do Barlavento organiseert in Armação de Pêra (gemeente Silves, Algarve) elke eerste zondag van de maand een bijeenkomst van en voor liefhebbers van ‘klassieke vehikels’. Daarvan zijn er elke keer zeventig à tachtig te bewonderen. De ambiance, aan de boulevard (Beira Mar) van Armação de Pêra, met palmbomen en de Atlantische Oceaan als decor, verleent extra glans aan de automobielen, die overigens niet per se allemaal even hard staan te glimmen, want het aanbod is in alle opzichten gevarieerd. Dit verslag en de foto’s zijn van de laatste twee bijeenkomsten van 2022, op 6 november en 4 december.
Klassiekers, oldtimers en youngtimers
Dat Portugezen lang met hun auto doen, kun je zien aan de kentekens die van 1998 tot maart 2020 uitgegeven zijn. Op die nummerborden staan namelijk jaar en maand van uitgifte. Je kunt dus zomaar een jaloersmakend mooie, duur ogende bolide langs de straat zien staan, maar dan ontdekken dat hij toch al twintig jaar oud is. Dat zijn (nog) geen klassiekers, maar als ze het in zich hebben er ooit een te worden, worden ze wel youngtimers genoemd. Volgens Wikipedia zijn auto’s van dertig jaar en ouder oldtimers , maar dit komt niet overeen met de praktijk van klassiekertijdschriften en gespecialiseerde garages. Ook de klassiekerclub van Barlavento (d.i. de westelijke Algarve) bezigt de term veículos clássicos, hoewel je de twee oudste deelnemende ‘vehikels’ zeker oldtimers mag noemen. Dat was in november een trouwauto van het merk Ford, Model A van rond 1930, en in december de Delage Type R uit 1912 die een podiumplaats kreeg.
Grens van dertig jaar
De klassiekersclub van Armação de Pêra hanteert een ander soort grens van dertig jaar: auto’s van die leeftijd of ouder mogen binnen de hekken, de rest moet erbuiten blijven. Maar daar komt toch ook weleens een oudje terecht – een laatkomer waarvoor er binnen de hekken geen plaats meer is. Dat deze leeftijdsgrens bij 1992 ligt is vast geen toeval. In dat jaar kwamen er kentekenplaten met aan de linkerzijde het EU-symbool, boven de landletter P. De meeste klassiekers hier hebben, tenzij ze later zijn geïmporteerd, een kentekenplaat die wel wat op de oude Nederlandse lijkt: Pruisisch blauw met witte letters en cijfers, in drie groepjes van twee met liggende streepjes ertussen. De oude Portugese kentekenplaten hebben evenwel geen in de plaat gestanste, maar opgelegde letters en cijfers, die ook groter zijn dan de Nederlandse. Logischerwijs hebben de meeste klassiekers binnen de hekken deze oude kentekenplaten, buitenlandse kentekens daargelaten.
WV’s: Ware Volkswagens
De criteria om een auto als ‘klassieker’ te bestempelen zijn betrekkelijk arbitrair. Maar zonder twijfel klassiek zijn modellen waarvan de eerste versies meer dan zestig jaar geleden op de markt kwamen en die ondanks allerhande aanpassingen hetzelfde basismodel bleven behouden. De Kever (1938-2003), de Eend (1939-1990), de Mini (1959-2000) en de Renault R4 (1961-1994) zijn duidelijke voorbeelden. Deze auto’s voor ‘de gewone man en vrouw’, de ware volkswagens dus (zoals Maarten van Rossem betoogt in zijn boekje Een auto voor iedereen), waren alle met meerdere exemplaren vertegenwoordigd. De laatste ruim 42.000 Citroën 2CV’s werden overigens geproduceerd in Portugal. Nadat in Frankrijk de productie eind februari 1988 gestopt was, werd die voortgezet in het Portugese Mangualde, waar op 27 juli 1990 de allerlaatste Deux Cheveaux van de band rolde. Een van de bijnamen van de Eend in Portugal is ‘guarda-chuva com quatro rodas’ (paraplu met vier wielen).
Mini en Maxi
Natuurlijk zijn retromodellen, zoals de VW Beetle en de ‘nieuwe Mini’ per definitie geen klassieker. Mini, sinds 2001 onderdeel van BMW, verkoopt ‘compacte’ auto’s, die echter uitdijen tot het formaat van een kleine vrachtwagen. Nou ja, groter in elk geval dan wat ooit de Maxi was. Tijd om het over Mini en Maxi te hebben dus. Eerst de Mini, overigens pas sinds 1970 een zelfstandig merk. In 1959 werden de identieke Austin 850 en Morris Mini Minor gelanceerd, twee merken van de British Motor Corporation (BMC). Het revolutionaire ontwerp van Alec Issigonis sloeg aan en de Mini werd een ware cultauto in de Sixties.
Op dit klassiekersevenement was er een Austin 850 uit 1962: zestig jaar oud, maar still going strong (cliché, maar wáár). Met misschien wel de eerste eigenaar: een krasse knar in een kras karretje. 1962 is een interessant jaar: de Portugese rally ‘Rali das Serras do Norte’ werd toen gewonnen door José Baptista dos Santos in een Morris 850, identiek aan deze Austin 850. In Armação was er ook een Morris aanwezig, een 1000 (grotere motor dus), van de derde generatie (Mark III); de eerste serie die geen schuif- maar draairaampjes in de portieren had. Leuk om te weten: Mini’s van de tweede en de derde generatie (1967-1983) werden onder andere ook in Setúbal, Portugal, geassembleerd.
Ook op de tweede plaats in de genoemde Noord-Portugese rally eindigde een Mini, namelijk een Austin Cooper, met een 997 cc-motor, in 1961 speciaal voor sportieve prestaties ontwikkeld, daarom eigenlijk de gedoodverfde winnaar … In elk geval toonde het aan dat een Mini het goed deed als rallyauto. In 1963 kwam er een nog weer verbeterde versie op de markt, de Cooper S (met 1.275 cc-motor), die in 1964 prompt de Rally van Monte Carlo won, en ook een groot verkoopsucces werd. Hij bleef in productie tot 1971, waarna hij werd opgevolgd door de Mini 1275 GT. Beide waren 4 december bij de ’86° Encontro’ (‘ontmoeting’) met een exemplaar vertegenwoordigd. De Austin Cooper S uit 1965 heeft een sticker op de voorruit met de tekst ‘Certificado de veículo de interesse histórico’ (Certificaat voertuig van historisch belang), uitgegeven door het Museu do Caramulo, hét automuseum van Portugal. Voertuigen met dit certificaat mogen rijden in lage-emissiezones en zijn, mits minimaal dertig jaar oud, vrijgesteld van de Portugese APK (Inspecção Periódica Obrigatória, IPO).
Mini’s kom je ‘in het wild’ nog geregeld tegen, in Nederland, maar zeker ook in Portugal – hoewel bijzondere sixties-exemplaren als deze toch zelden. Maar omdat ze vier decennia lang in grote aantallen geproduceerd zijn, kun je Mini’s niet bepaald zeldzaam noemen. Maxi’s daarentegen zijn dat zonder meer wel. De Maxi was net als de Mini een ontwerp van Sir Alec Issigonis. Wat de aanwezigheid van de Austin Maxi 1750 HL 5speed hier in Zuid-Portugal extra bijzonder maakt, is dat de Maxi ook in Portugal werd gelanceerd, en wel in Porto op 24 april 1969. Dat ging met veel publiciteit gepaard; het was onder andere een van de eerste auto’s die verscheen in het nieuwe BBC-autoprogramma Wheelbase (toepasselijk, gezien de opvallend lange wielbasis van deze auto), een voorloper van het fameuze Top Gear. De Maxi volgde de trend van de hatchback-modellen in de middenklasse, die Renault in 1965 had ingezet met de R16 (die prompt auto van het jaar werd). Maar was de Mini een maximaal succes, bij de Maxi was het succes minimaal.
De Britten
Sinds jaar en dag bestaan er enge banden tussen Portugal en Groot-Brittannië. Denk alleen maar aan de porthandel en de oude trammetjes van Lissabon van Britse makelij. In Portugal kom je waarschijnlijk daardoor ook relatief veel Britse klassiekers tegen, bijvoorbeeld in vergelijking met Nederland, waar veel meer Duitse klassiekers zijn. Op de klassiekerfestijnen in Armação de Pêra waren de Britten dan ook goed vertegenwoordigd. Naast de besproken Mini’s was er ook een van zijn voorgangers te bewonderen, een Austin A30: klein maar fijn. Elders in Portugal mocht ooit ik eens in een gerestaureerde A30 achter het stuur plaatsnemen … maar ik kon mijn knieën niet onder het stuur door krijgen! Het is wel een vierdeursauto, maar ook achterin is de ruimte beperkt. In mijn eigen Austin ‘Mini’ kon ik destijds ook alleen maar rijden dankzij stoelverlengers; daarmee zette je de stoel zo ver naar achteren dat de rugleuning tegen de zitting van de achterbank stond. Ook de Austin A30 lijkt meer op Portugezen dan op Hollanders toegesneden.
Behalve de Austin A30 was ook zijn (haar?) grotere en oudere broer present, de Austin A40 Devon. Een succesvol model dat van 1947 tot 1952 gebouwd werd; het exemplaar hier was uit 1949. Van deze vierdeurssaloon bestond ook een tweedeursversie, de A40 Dorset, waarvan de productie echter wegens gebrek aan belangstelling drie jaar eerder eindigde. Toen ik de bezitter met zijn klassieker complimenteerde door ‘como novo!’ te zeggen, gaf zijn lichaamstaal aan dat daar wel iets op af te dingen viel – maar toch: voor zijn leeftijd een héél mooie automobiel! Misschien was de eigenaar nog (iets) ouder, maar toch niet oud genoeg om de eerste eigenaar te kunnen zijn.
Sportwagens
Hoe Brits wil je het hebben? Een monumentale Bentley, rechtsgestuurd en met Brits kenteken. Ik weet niet van welk jaar hij is, maar het is volgens mij een Mark VI, geproduceerd van 1946 tot 1952. Voluit: Bentley Mark VI Standard Steel Sports Saloon. Dat ‘Steel’ omdat het de eerste door Rolls-Royce (!) gebouwde auto met een geheel stalen carrosserie was. Maar Sports? Ja, Britten hanteren een ietwat eigenzinnige definitie van ‘sport’ … Maar echte Britse sportwagens waren er ook aardig wat: MG’s, Morgans en Triumphs, klassieke spartaanse sportwagens, very British. De oudste MG was een rechtsgestuurd, van Brits kenteken voorzien model TF (1954-55). Op beide bijeenkomsten was er een ook Morgan Plus 4, een klassiek model dat er bij verschijning in 1950 al vooroorlogs uitzag en tot 1969 nauwelijks van uiterlijk veranderde. Tot vrij recent hadden Morgans nog een handgemaakt houten frame. In december was er een Morgan uit 1967 uit Zwitserland.
Maar de meest bijzondere Britse sportwagen was zonder twijfel een Triumph 2000 Roadster (TRA) uit 1949, een forse auto met klassiek lange motorkap en een ver achter de bumper geplaatste radiator. Niet ieders smaak: een journalist in 1946, toen de wagen gepresenteerd werd, vond het anachronistische model eerder een Toadster (‘dikke pad’) dan een Roadster (sportwagen). Voorin bevindt zich een driepersoonsbank. Achter is er een dicky seat: een opklapbaar tweezitsbankje in de kofferbak (altijd in de open lucht!), ook wel ‘mother-in-law seat’ genoemd – wat overigens vrij lenige schoonmoeders veronderstelt. Deze Triumph is laatste productieauto met zo’n dicky seat. Een andere bijzonderheid is nog dat de relatief brede voorruit drie ruitenwissers vergt (net als de beroemde Jaguar E-Type, die hier helaas niet te zien was, maar ik hier wel een keer ‘in het wild’ voorbij heb zien komen).
Open rijden
Het mag geen verwondering wekken dat er in (het zuiden van) Portugal veel in open auto’s gereden wordt. Als ik me niet vergis waren alle Britse sportwagens die ik gezien heb cabriolets. En de twee oldtimers Ford A en Delage TR zijn óók open wagens. Verder waren er onder meer cabrioletversies van een Alfa Romeo Spider, twee Mercedessen, een VW Kever, een VW Golf – en laten we zeker de 2CV’s en een Dyane met hun roldak niet vergeten! Ook waren er een paar Amerikaanse convertibles, waarvan een babyblauwe Ford Mustang model 1965 wat mij betreft de mooiste was.
Op 6 november spotte ik een bepaald niet alledaagse Talbot Samba Cabriolet uit 1983 – met Nederlands kenteken! Misschien niet een ‘typische klassieker’, maar zeldzamer dan bijvoorbeeld een Mustang – ík had er nog nooit een gezien. De Samba is ontwikkeld uit de grotendeels identieke modellen Peugeot 104Z en Citroën LN/LNA, maar was groter, beter en ook duurder. Het was het laatste model met de merknaam Talbot, die in 1986 ophield te bestaan. De in de Algarve woonachtige eigenaar, die qua uiterlijk en spraak wel wat weg had van cabaretier en acteur Martin van Waardenberg, vertelde niet zonder trots dat deze voorwielaandrijver nog de originele, veertig jaar oude achterbanden had – met nog voldoende profiel om jaarlijks door de toch strenge IPO (de Portugese APK) te komen. Hij rijdt er overigens zelden meer dan zo’n driehonderd kilometer per jaar mee, vertelde hij. (Meer informatie over dit model in de rubriek ‘In het wild’ in een Autoweek van 2017.)
Volgens mij de mooiste en meest bijzondere cabriolet van allemaal was een in showroomstaat gerestaureerde Peugeot 202 décapotable (cabriolet). Het model dateert van 1938, maar ik kon niemand vinden om naar het bouwjaar te vragen, wat ruime marges openhoudt, want deze kleine Peugeot werd van 1938 tot 1942 en, na een oorlogsstop, van 1945 tot 1948 geproduceerd. Het opvallendst zijn de koplampen vlak naast elkaar achter de grille, zoals de grotere Peugeot 402 (1935–1942) die ook had. Ooit een nummerplaat gezien die zo fraai met de bumper mee buigt?
Er is nog méér!
Het summum van open rijden is natuurlijk de strandwagen: de Mini Moke, de Citroën Mehari en de Renault Rodeo. Ze waren er alle drie! Maar daarover meer in een vervolg. Waarin zeker ook de Amerikanen en de Japanner(tje)s aan de orde komen. En naast de genoemde Eend en Kever zijn ook een Snoek, een Kattenrug en nog een Mustang vermeldenswaard. En tegenover ‘gewone gezinswagens’, Fiats en een Seat, Fords, Opels en Renaults, waren er ook exclusievere merken als Alpine, Ferrari, Lotus, Porsche – en Pilgrim: ooit van gehoord? Er was trouwens ook een idioot die een volkomen misplaatste Hummer meende te moeten neerzetten, maar daar wil ik het verder niet over hebben. En op geen enkel klassiekersevenement ontbreken natuurlijk Mercedessen. Er waren ook hier fraaie modellen, waarvan mijn favoriet wel een ‘Ponton’ was, ook ‘Bolhoed’ genoemd, een model dat dateert van 1953. Het is een Mercedes-Benz 220 S, geproduceerd van 1956 tot en met 1959.
Wat vond ik nu de grootste verrassing van de twee bijeenkomsten die ik bezocht heb? Hint: een miskende klassieker die een stijlkenmerk gemeen heeft met mijn allereerste autootje, een NSU Prinz 4. Dat onthul ik in het tweede deel – ik hoop tenminste dat er voldoende aanmoedigende reacties zijn om dat te schrijven. De foto’s zijn er al. Wie meer van de Clube dos Veículos Clássicos do Barlavento wil weten, kan op de Facebookpagina terecht. Er zijn trouwens meer van deze klassiekersclubs, vaak ook met maandelijkse bijeenkomsten, onder andere van ‘Mercedistas’ in Lissabon, Porto, Povoa de Varzim en van klassiekers in het algemeen in Santarém en Setúbal. Voor toertochten van klassiekers – waar ik in Portugal al een paar keer toevallig op gestuit ben – kunt u de agenda van de CPAA (Clube Português de Automóveis Antigos) raadplegen. Verder is er elk voorjaar een Salão Motor Classico in Lissabon en in mei de Algarve Welcome Spring, een klassiekersrace op het circuit van Portimão.
Niet onvermeld mag blijven dat de klassiekersclub van Barlavento ook een sociale component heeft: er wordt gecollecteerd en vindt een loterij plaats, waarvan de opbrengsten ten goede komen aan ‘behoeftige gezinnen’ in Armação de Pêra; zij krijgen levensmiddelen en hygiënische en verzorgingsproducten, en in december ontvingen ze bovendien een kerstmand – het Portugese equivalent van een kerstpakket.
Als u in de buurt bent, is een bezoekje misschien wel een idee: elke eerste zondag van de maand tussen 10 en 13 uur in Armação de Pêra, op de Beira Mar. Het is er ook gewoon gezellig en het is gratis toegankelijk. En er zijn terrassen, er is uitzicht over de oceaan en u loopt zó het strand op. Overigens zijn het echt niet alleen al dan niet krasse knarren die hier rondlopen of in auto’s zitten, zoals bovenstaande foto bewijst …
Charlotte Burgers zegt
Beste Janwillem van der Ent,
Met veel plezier heb ik uw informatieve en enthousiaste artikel ‘Krasse k(n)arren’ gelezen. Wat is Portugal toch een heerlijk land voor de liefhebbers van oldtimers en auto’s waarvan het dak open kan. Ik heb me altijd afgevraagd of mijn Eend van oktober 1987 in Frankrijk of in Portugal gemaakt is. Het blijkt dat ik dus nog net een echt Frans exemplaar heb!
Aan de Talbot Samba (met schuifdak) bewaar ik goede herinneringen, leuk dat die nog rondrijdt.
Een kleinigheidje, mij viel het woord ‘découvrable’ op in het onderschrift bij de fraaie Peugeot 202. Ik dacht dat voor auto’s waarvan het dak open kan de term ‘décapotable’ werd gebruikt: une voiture décapotable. Het woord ‘découvrable’ kan ik nergens vinden, niet in de van Dale en ook niet in de Petit Robert. Wel op Google maar hoe betrouwbaar is dat en de vertaling daar dekt niet de lading van het open dak.
Nogmaals dank voor uw artikel. Met vriendelijke groet, Charlotte Burgers
Janwillem van der Ent zegt
Hartelijk dank voor uw enthousiaste reactie! Fijn dat het artikel goede herinneringen oproept.
Wat de kwestie van de term voor ‘cabriolet’ betreft: u heeft helemaal gelijk! De term ‘découvrable’ heb ik weliswaar niet van Google, maar uit mijn handboeken, hoewel toch onjuist. In een van die handboeken komt een Peugeot 203 voor die als ‘découvrable’ én als ‘décapotable’ leverbaar was, en daar wordt het verschil uitgelegd.* Bij een découvrable blijven de zijkanten en de zijruiten staan, terwijl het linnen dak naar achter gerold kan worden (zoals bij een Eend). Een décapotable is een ‘echte’ cabriolet, zoals de Peugeot 202 in het artikel – ik heb het dus aangepast. Dank dat u mij hierop attent maakte!
* Ton Lohman, Oldtimer catalogus 2005-2006. Rijswijk 2005