Even ten noorden van Olhão (Algarve) liggen de dorpen Pechão en Quelfes. Om van het ene dorp naar het andere te komen kun je de weg nemen langs de Quinta da Ana Velha. Dat is een landgoed, dat in gebruik is bij een Zwitserse hulporganisatie. Men vangt er kwetsbare mensen uit Olhão op. De erbij behorende biologische landbouw levert producten die in hun winkel verkocht worden.
Je kunt ook de andere weg nemen over de oude brug, de Ponte Velha. Een brug over het riviertje Marim. Die brug werd waarschijnlijk in de eerste eeuw voor Christus, dus in de tijd van de Romeinen, gebouwd. Met de voor de Romeinen zo typische boogconstructie met stenen in de vorm van wiggen en keggen. Maar er is geen zekerheid over het bouwjaar, er is nooit enige aanwijzing gevonden in of op de stenen van de brug met een jaartal of een naam. Er zitten trouwens nog maar weinig oorspronkelijke stenen in de brug, want hij is vaak gerepareerd en gerestaureerd. Met liefde en zorg voor wat hij is: een bouwkundig juweeltje in het landschap.
Het brugdek is gebold. Daardoor is het een ander soort Romeinse brug dan die van Ludo of Marchil. Twee Romeinse bruggen vlakbij Faro. Want bij die bruggen loopt het wegdek gewoon horizontaal. Over de Ponte Velha mocht je toen nog rijden. Gezien de smalte enkel met een kleine auto, dus wel met onze 2CV en niet met onze Citoën BX19TRS avec boîte automatique. (Waarmee ik dus meteen heb aangegeven in welke tijd ik de brug geregeld gebruikte). Wat ik dan met veel vaart deed, je weet maar nooit met zo’n stokoude brug.
Hier zou mijn verhaal stoppen, want over de brug valt niet veel meer te vertellen. Echter, naast de brug staat sinds 1988 een gedenksteen (niet op de foto). En over datgene wat er te gedenken valt, gaat de rest van dit verhaal.
Terug naar Olhão
Olhão is een kalm provinciestadje. Er staan weinig monumentale gebouwen. Wel luxe appartementen met zeezicht in het zuiden van de stad en in het noorden onderkomens waar de zelfkant van de maatschappij heerst. Olhão afficheert zichzelf graag als een vriendelijk en leuk vissersstadje. Vroeger overstroomde de stad nog wel eens gedeeltelijk, bij springtij. Wat uniek is aan de stad is de Bairro da Barreta, ofwel het deel van de binnenstad dat zeer Moors aandoet door de kubistische bouwwijze van de huizen en de smalle straatjes. Verder vind je er de onvermijdelijke havenkroegen, die alles bieden waar mannen op uit zijn. (Het verdere verhaal gaat trouwens ook grotendeels over mannen).
De meest gedenkwaardige dag in de geschiedenis van Olhão was al tweehonderd jaar geleden en wel op 18 juni 1808. De dag van de overwinning op de Napoleontische troepen. Een maand later voeren zeventien vissers met de caíque Bom Sucesso naar Brazilië naar de koning. Die was naar dat land uitgeweken vanwege de Franse invasie. De vissers gingen hem vertellen dat de bezetter door hen was verdreven en dat hij, wat hen betrof, veilig terug kon keren naar Portugal.
Een caíque is een scheepstype waarmee gevist werd en dat ook als kustvaarder in gebruik was. Zie meer hierover in mijn artikel De Caíque.
De band tussen Olhão en het koningshuis was stevig. Olhão had de koning ook hard nodig, want het dorp werd flink tegengewerkt in zijn groei door Faro als bestuurscentrum. Daar in Faro had men geen behoefte aan een zich snel ontwikkelend vissersdorp om de hoek als het ware. Bovendien hadden de Olhanenzen bij de Farenzen de roep een soort tweederangsburgers te zijn. Hun scheldnaam was: escravos (slaven, ondergeschikten).
Maar wanneer de Olhanenzen, na een afwijzing door Faro van een verzoek of van een vergunningsaanvraag, een beroep deden op de koning kregen ze wel hun zin. Bijvoorbeeld toen ze een Compromisso Marítimo wilden oprichten. Een aanvraag daarvoor was door Faro, dat zelf al wel een dergelijke vereniging bezat, meteen afgewezen.
Een Compromisso Marítimo is een vereniging van mensen die op een schip werken. Zonder onderscheid in geloof, verdedigt de vereniging de belangen van de leden en helpt familieleden van de zeevarenden op medisch en farmaceutisch gebied en met geldelijke bijstand wanneer zij ziek, oud of arm zijn. Ieder lid betaalt een bijdrage vanuit een deel van zijn winst, zij het vanuit de visvangst, zij het vanuit andere opbrengsten. Het oorspronkelijke gebouw van de Compromisso Marítimo in Olhão is nu in gebruik als stadsmuseum.
De Fransen komen
Terug naar de Fransen, die met hun invasie van Portugal begin 1808 tot aan de Algarve waren gekomen. Wat er toen gebeurde, is later door ooggetuigen en hoofdrolspelers vastgelegd. De historische vereniging APOS heeft deze verslagen in bezit en heeft vastgesteld dat er nogal wat verschillen zijn in de beschrijvingen van wat er toen feitelijk is gebeurd. (Hoe kan het ook anders in een land waar iedereen zelfs de gewoonste dingen graag op zijn heel eigen manier doet!). Maar in het volgende verhaal wil ik het niet ingewikkeld maken door uit meerdere versies te citeren. Ik ga uit van de meest waarschijnlijke versie, verteld door een fictieve inwoner van de stad.
“We waren alle gedoe met Frankrijk allang zat. Al tien jaar lang waren er allerlei twisten die op niets uitliepen. Eerst kregen we de Sinaasappeloorlog over ons heen, waarbij Spanje Olivença inpikte (dat we nooit meer teruggekregen hebben) en de Fransen Guyana. Frankrijk was zo lastig, omdat dit land al lang in oorlog was tegen ‘onze vriend’ Engeland. Helaas, Engeland bleek toen niet in staat om ons te beschermen tegen de Franse invasie. En zo kwamen wij dus oog in oog te staan met Franse soldaten. Toen de Fransen bij ons arriveerden, was de rest van het land al bezet. Wij waren hekkensluiter. Eigenlijk waren het de Spanjaarden die hier in januari 1808 als eersten binnen kwamen vallen. Die werkten op dat moment nog met Napoleon samen. Later kwamen dus de Fransen.
Wij waren een dorp met zo’n 5000 inwoners, bijna allemaal vissers. En we waren net begonnen aan de bouw van gemetselde huizen. De meesten onder ons woonden nog in een strohut of een krot. Ook voor die ombouw tot stenen huizen hadden we geen toestemming gekregen van Faro. Gelukkig was er weer de Koning die ons die toestemming wel heeft gegeven.
Het was de Fransen er allereerst om te doen onze haven te blokkeren voor de scheepvaart van en naar Engeland. Heel storend was dat er nogal wat Portugezen waren, wij noemden ze Jacobijnen, die dachten dat de Fransen ons vooruitgang kwamen brengen. En dat ze ons zouden verlossen van een hoop problemen. Ja, zo dachten die lui: ‘De gesel van de onwetendheid waaraan wij hier in Portugal lijden en de onderdrukking door het stelsel van de absolute monarchie, dat zal allemaal gaan veranderen door Napoleon’.
Deze verwachting verklaarde het feit dat men in Faro de komst van de Fransen ging voorbereiden als een plechtig moment! De bestuurders in Faro, maar vooral de geestelijken daar met hun zo geliefde bisschop D. Francisco Gomes do Avelar als haantje de voorste, vertoonden dus een slaafs gedrag jegens de Fransen.
Vernederd
Naarmate de Franse bezetting langer duurde, gingen de illusies, die bepaalde Portugezen hadden over vooruitgang en zo, in rook op. De bezetter legde pardoes allerlei nieuwe belastingen op. Zo moesten we tol gaan betalen als we, op weg naar het noorden, de Serra do Caldeirão passeerden. Of als je ging uitvaren als visser. Van je vangst moest je dan ook weer een twintigste deel afstaan aan het Franse leger.
Nog erger was dat de opperbevelhebber van de Fransen, generaal Junot, de doodstraf instelde voor degenen die op smokkelen betrapt werden. Terwijl smokkelen voor Olhão de meest plezierige en attractieve bron van inkomsten was. Vernedering op vernedering volgde. Want wij moesten onze belastingen altijd afdragen in Faro. Zoals toen gebruikelijk was. En daar zagen we dat iedere Portugees tien keer beter behandeld werd door de Fransozen, dan wij uit Olhão door hen werden behandeld.
Begin juni kregen we in de gaten dat er in Andalusië een opstand werd voorbereid tegen de Franse bezetter. Trouwens ook in Porto kwamen mensen in opstand. Juist in die tijd vaardigde generaal Junot een Edital uit, een plakkaat, waarin hij Portugezen vroeg om dienst te nemen in het bevriende (!) Franse leger. Om vervolgens gezamenlijk de dwarsliggende Spanjaarden te bestrijden. Deze proclamatie werd aangeplakt op de kerkdeur van onze Igreja Matriz en op de deur van de ernaast gelegen bajes.
Het begin van de rebellie
Op 12 juni 1808 begon de eerste rebellie en wel in de kapel van de Compromisso Marítimo, een zijkapel van de Igreja Matriz. Daar stond het beeld van Santo António én het koninklijk wapen hing er. Dat wapen was afgedekt met een doek; op bevel van Napoleon mocht er nergens in Portugal iets te zien zijn, dat aan onze koning herinnerde. Maar João da Rosa, de griffier van de Compromisso Marítimo, die daar ’s avonds voorbereidingen trof voor het feest van Antonius de volgende dag, besloot heel dapper het doek te verwijderen. Dat werd al snel bekend in het hele dorp en nog dezelfde nacht ging onze nationale vlag in top bij een mast midden in het dorp.
Daarna bedaarden de gemoederen even. Tot 16 juni en tot aan de Heilige Mis van half elf ter ere van het feest van Corpo de Deus. Kolonel José Lopes de Sousa kwam aan bij de kerk en zag een paar vissers die het aanplakbiljet stonden te lezen. Deze kolonel was gouverneur van Vila Real de Santo António, maar verbleef sinds maart in Olhão, officieel omdat hij ziek was, maar waarschijnlijker is dat hij uit zijn functie ontheven was door de Fransen.
In ieder geval hadden mijn dorpsgenoten, eigenlijk allemaal mensen zonder opleiding want niemand had geld om zijn kind naar school te laten gaan, respect opgevat voor deze kolonel. Het maakte dan ook een diepe indruk op iedereen toen hij, na afloop van de mis, het plakkaat van de deur trok en het verscheurde. Trouwens, in de mis zelf ging Pater António Matos Malveiro zover dat hij de verboden collecte voor de Koning weer liet rondgaan. En na de mis riep de kolonel de omstanders op om in verzet te gaan. De nationale vlag werd vervolgens, nu op de kerktoren, gehesen en het andere plakkaat werd ook verscheurd. Nu was het zaak om het dorp te kunnen verdedigen. Een groepje inwoners ging naar het Portugese fort op het eiland Armona en kreeg daar een paar artilleriestukken te leen. Bij het andere fort, dat van São Lourenço, kregen ze echter nul op het rekest.
Dan was er ook João Pincho, die hulp ging zoeken bij een Engels eskader dat in Ayamonte voor anker lag. Daar ontmoette hij Kapitein Sebastião Martins Mestre, een ontmoeting met een man die ook een doorslaggevende rol zou gaan vervullen bij de opstand. De Engelsen kwamen helaas niet te hulp, maar van de gemeente Ayamonte kregen de twee mannen 130 geweren mee.
De strijd
Generaal Maurin, die de Franse troepen in de Algarve aanvoerde, ging na het horen van de opstand in Olhão niet meteen in de tegenaanval. Hij probeerde ons om te tuin te leiden met de belofte dat we vergiffenis zouden krijgen als we ons zouden overgeven. Hij stuurde ons ook een paar collaborerende paters, die ons moesten overhalen.
Maar wat deze generaal Maurin ook deed, was om versterkingen vragen vanuit Tavira en Vila Real de Santo António. Hij was namelijk wel degelijk van plan Olhão alsnog aan te vallen.
Over die versterkingen wil ik het nu hebben. Vanuit Tavira zouden 40 man met een caíque naar Faro worden overgebracht. Die van Vila Real de Santo António, 135 man, kwamen over land naar Faro. En zij die over land kwamen, werden op 18 juni in Quelfes, even ten noorden van Olhão, bij de Romeinse brug opgewacht door een bloeddorstige groep vissers. Daar stonden ook João Pincho en Sebastião Martins Mestre hun mannetje. De meesten van ons waren gewapend met rieken, harken en stokken. Verstopt in het struikgewas en in een greppel, inderdaad in een hinderlaag, sprongen ze opeens naar voren en binnen een tel konden meer dan twintig Fransen het niet meer navertellen dat ze de Ponte Velha hadden gezien.
De rest van de Fransen vluchtte in wanorde, maar werd bij Meia-Légua (een terreintje dat nu onder het asfalt van de N125 ligt, maar dat weet onze verteller niet) opnieuw aangevallen door de onzen. Onder leiding van Coronel José Lopes de Souza en later kwam Sebastião Martins Mestre ook te hulp. Wederom had voor een aantal Fransen hun laatste uur geslagen. Aan onze kant verloren wij twee jongemannen.
De versterkingen die uit Tavira vertrokken waren, een dag eerder, kwamen niet ver. Ze werden door Sebastião Martins Mestre op zee aangevallen en daarna door woedende Tavirenzen opgesloten in het Forte do Rato aldaar.
Hoewel Coronel José Lopes de Souza gewond was geraakt, belette hem dat niet om samen met João Pincho weer naar Ayamonte te varen in een caíque om opnieuw hulp te vragen.
Wat evenwel tot gevolg had dat wij alleen achterbleven in het dorp, totaal geïsoleerd en natuurlijk zonder enige militaire ervaring. Sebastião Martins Mestre was even onvindbaar. Wij verwachtten wraak van de Fransen. Het dorp liep toen snel leeg, iedereen sliep die nacht in een boot of bootje of op het eiland Ilha dos Coco.
Toen verscheen pater António de Matos Malveiro weer op het toneel. Hij sprak de ochtend na de gevechten met afgezanten van generaal Maurin en hij vertelde hen dat er veel hulp onderweg was voor de Portugese zaak. Engelsen en Spanjaarden. Pure bluf! Dit gehoord hebbende, was voor de Fransen de spreekwoordelijke druppel over de emmer gelopen. In grote haast en ongedisciplineerd vertrokken ze drie of vier dagen later in noordelijke richting, op de vlucht.
Waarbij ze onderweg de Capela de Santo Cristo in Moncarapacho nog snel leeghaalden van alles wat van goud en zilver was. Niet dat dit zonder slag of stoot ging. Een paar heldhaftige families en milities uit Moncarapacho hebben erger weten te voorkomen. Daarover zijn er ook berichten geschreven door ooggetuigen en hoofdrolspelers. Maar dat is een ander verhaal.”
Tot slot
Mijn verteller doet er verder het zwijgen toe, staat op en loopt weg.
Zoals ik eerder schreef: een maand na het verjagen van de Fransen stapten zeven patriottische en onverschrokken vissers aan boord van de caíque Bom Sucesso en zeilden op goed geluk zo snel mogelijk naar de koning in Brazilië. Met enkel kennis van golfstromen, de standen van sterren en planeten en een rudimentaire kaart. Het duurde twee en een halve maand voor ze weer terug waren.
Als dank voor het verzet tegen de Fransen kreeg Olhão van de koning een geldelijke beloning, stadsrechten (Forais da Vila) en de titel Edele Stad van het Herstel van de Onafhankelijkheid (Nobre Vila da Restauração). Maar hij kwam voorlopig nog niet terug naar Portugal!
Paul zegt
Dank voor het boeiende verhaal over het moedige Olhão. Wij waren er vorige maand; jammer dat wij je tekst toen nog niet gelezen had, wij hadden er nog meer van genoten dan nu al het geval was. Maar geen man overboord: wij keren er wel nog eens terug.
han overkamp zegt
Zeker doen en ook eens gaan kijken bij het bruggetje.
Bedankt voor deze aanmoediging.
Peter zegt
Wat een mooi verhaal. Zo boeiend dat ik het in één adem uitlas. Dank. Zelf ben ik al een aantal keren in Olhão geweest, maar ik kijk nu met andere ogen naar deze stad.
han overkamp zegt
Dag Peter
leuk te horen, dank je voor je reactie
Raymond zegt
Dank voor je verhaal Han. Geschiedenis blijft mooi en wat dat betreft weet ik te weinig van Portugal. Dat gaat veranderen en dit soort verhalen draagt daar op leuke wijze aan bij.
han overkamp zegt
Dag Raymond,
ikzelf vind geschiedenis steeds leuker worden, maar realiseer me daarbij dat geschiedenis soms beangstigender is dan de toekomst. Bedankt voor je reactie.
Piet van Houcke zegt
Wat een prachtig verhaal.
Wij wonen zelf in Moncarapacho en ga naar Portugese les in Olhão.
Zou het mogelijk zijn om dit in het Portugees te vertalen, zodat we het in de klas kunnen gebruiken als oefenstof?
U moet er niet veel moeite voor doen.
Bij voorbaat dank.
Ann Cornette zegt
Mag ik eens weten waar u juist Portugees leert in Olhão. Ik ben op zoek naar een cursus Portugees. anncornette@hotmail. com
Maja Kersten zegt
Het is een goede oefening om zelf te vertalen! Niet het hele stuk ineens, maar een paar zinnen of een alinea per keer. Het hele verhaal levert op die manier veel oefenstof.
Groeten, Maja
han overkamp zegt
Ja, dan woon je leuk. Bedank voor je reactie Piet.
Het spijt mij dat ik je niet kan helpen aan een Portugese vertaling.
Ik zie dat er al weer een nieuw lid van de Portugese les bijkomt.
Ook de les wordt weer leuker!
René zegt
Wij logeerden een aantal keren kort bij Olhão en gingen daar ook vaker naar toe.
Maar het oude bruggetje kenden wij niet. Han, kun je aangeven waar dit bruggetje precies ligt?
han overkamp zegt
Begin bij de kerk in Quelfes. Het pleintje van niks midden in het dorp
dan richting Olhão. Na een of tweehonderd meter rechtsaf richting Brancanes (direct na de ambulances rechts) na een of tweehonderd meter rijd je er recht tegenaan. Succes
margo zegt
Hallo Han, ja zo wordt geschiedenis leuk en je hebt helemaal gelijk dat het beangstigende tijd was. Wat apart dat geschiedenis je zo trekt. De verhalen van vroeger, hier, zijn ook erg spannend. Met t.v. en smartphone heb je daar allemaal geen tijd voor lijkt het wel.
m.v.g. Margo