Stelt u zich de Belgische badplaats Blankenberge voor, op een frisse winterochtend begin 1974. We zijn bij de gereputeerde zeilmakerij Wittevrongel, een familiebedrijf in de jachthaven. Een bescheiden Datsun komt de parking opgereden en daaruit stapt een eenvoudig geklede veertiger met een stapel plannen onder de arm. Staf, zaakvoerder en de oudste broer van zeven, ontvangt het heerschap en is achterdochtig. De klanten zijn immers meestal zakenlui, dokters of advocaten die in een dikke Porsche aankomen. De man, een Brusselaar, legt uit dat hij een jacht heeft gekocht en zeilen en tuigage van doen heeft. Een flinke bestelling, waarbij Staf denkt “Weer zo eentje met grote dromen en weinig geld…”. Om zeker te zijn van de betaling na eventuele levering vraagt hij de koper om naam en adres. Deze antwoordt, met een guitige knipoog, “Je suis celui que tout les Flamands veulent tuer, je suis Jacques Brel” (Ik ben degene die alle Vlamingen dood willen, ik ben Jacques Brel).

Piet Wittevrongel is de jongste van de zeven en doet alleen tijdens het weekend wat klusjes in de zaak, die hij eigenlijk wat te bourgeois vindt. Dit verklaart al een beetje hoe de latere contacten met Brel tot een hechte vriendschap zullen leiden. Van opleiding maatschappelijk werker, is hij ook topbasketter bij de in Vlaanderen legendarische eersteklasser Avanti Brugge, waarmee hij ooit een Beker van België won (en waar ik zelf toevallig ook de jeugdreeksen doorliep, maar dit geheel terzijde). Als Staf het over de nieuwe klant heeft, kan Piet nauwelijks geloven dat zijn broer de misschien wel bekendste Belgische artiest ooit, een wereldvedette, niet heeft herkend. Voor de jongste is het een idool en inspirator, waarvoor hij een immense bewondering koestert.
Briljante maar korte internationale carrière
Jacques Brel wordt in 1929 geboren in Brussel (Schaarbeek) en groeit op in een burgerlijk milieu. Aanvankelijk wijst alles erop dat hij zijn vader later zal opvolgen als fabrieksdirecteur bij de kartonfabriek Vanneste & Brel. Hij werkt vier jaar in de fabriek en huwt in 1950 met Thérèse Michielsen (‘Miche’), waarmee hij drie dochters zal hebben. Hij schrijft dan al eigen liedjes en teksten en brengt in 1953 zijn eerste plaat op de markt. Eigenlijk een niemendalletje dat in niks wijst op wat komt. Een jaar later trekt hij de fabrieksdeur achter zich dicht en vertrekt naar Parijs, waar hij al snel opgemerkt wordt door Jacques Canetti, een theaterdirecteur en platenbaas die al grote namen als Georges Brassens, Serge Gainsbourg, Henri Salvador en Boris Vian lanceerde. In 1955 staat Brel een week in de Brusselse Ancienne Belgique, als voorprogramma van… Bobbejaan Schoepen.

Maar dan gaat het snel. Hij brengt Quand on n’a que l’amour op de markt en de erkenning volgt gelijk. Onder invloed van zijn vriend Georges ‘Jojo’ Pasquier, die ook zijn vertrouweling, manager en chauffeur wordt, evolueert zijn werk naar steeds grimmiger en strijdvaardiger. In 1959 komt de LP N°4 uit, waarop hij revolteert tegen de bourgeoisie in Les Flamandes, de pijn beschrijft die liefde teweeg brengt in Ne me quitte pas (zijn huwelijk loopt dan al fout) en waar hij het ook over de dood heeft in La mort. Deze drie thema’s zullen verder een rode draad vormen in zijn werk. Live brengt hij zijn creaties op een ongezien doordringende manier en het internationale succes volgt razendsnel, ook op plaatsen waar Frans geen voertaal is. In 1965 staat hij op het podium in onder andere Moskou en New York (Carnegie Hall). Brel zal later wereldwijd gecoverd worden door de grootste artiesten (onder andere Barbra Streisand, Shirley Bassey, Nina Simone, Celine Dion, David Bowie en Sting). Franstalige radioluisteraars uit diverse landen zullen Ne me quitte pas uitroepen tot het beste lied van de twintigste eeuw.
Uit 1962 dateert het nummer Les Bourgeois, waarin de meester zich in het refrein helemaal laat gaan. Zijn aversie tegen de burgerij, waarin hij is opgegroeid, kent hier een hoogtepunt. Hij relativeert ook. Na twee coupletten waarin hij en zijn copains (het gaat om zijn vriend Jojo en zijn broer Pierre) notabelen beledigen, lacht hij in het derde deel met zichzelf op oudere leeftijd, wanneer de rollen omgekeerd zullen zijn. Dit fragment liegt er niet om: Les bourgeois c’est comme les cochons / plus que ça devient vieux plus que ça devient bête (De burgers zijn als varkens / hoe ouder ze worden, hoe dommer). François Rauber, zijn vaste arrangeur en dirigent, heeft Brel aangeraden om zijn gitaar op het podium achterwege te laten en meer theatraal te gaan werken en dit wordt een belangrijke factor van het succes.
Brel maakt van een aantal nummers ook een Nederlandstalige versie. Zo wordt dit nummer ook uitgebracht, onder de titel Burgerij.
De Vlaamse kwestie
In België kiezen de kijkers van RTBF (de Franstalige nationale zender) hem als De Grootste Belg. Op VRT, de Vlaamse tegenhanger, eindigt hij als 7de. Dit heeft alles te maken met zijn kritische, vaak spottende, teksten over Vlamingen. Brel beschouwt zichzelf als een Franstalige Vlaming, hij houdt van Vlaanderen (luister maar eens naar Le Plat Pays of Marieke), maar heeft een afkeer van het Vlaamse nationalisme. Er komt een rel van, in zoverre dat zelfs de vice eerste minister van België in het parlement wordt geïnterpeleerd omdat hij op een concert applaus gaf bij een gecontesteerd nummer van Brel. Met zo’n 300 concerten per jaar eist het succes zijn tol en Jacques geeft zich steeds meer over aan drank en tabak. Een en ander maakt dat hij in 1967 een punt zet achter zijn publieke optredens, om totaal andere dingen te kunnen gaan doen. Hij probeert het als acteur en regisseur, maar zonder veel succes. Hij maakt ook tijd voor het behalen van zijn zeil- en vliegbrevet. De passie voor vliegtuigen heeft hij opgedaan toen hij voor opeenvolgende concerten aangewezen was op privé vliegtuigjes.
Op naar Portugal

De Askoy II werd in 1958 gebouwd door een andere bekende Belg, de architect-ingenieur Hugo van Kuyck. Die werkte al een tijdje bij de gerenommeerde art nouveau architect Victor Horta, maar tijdens WOII werd hij gerekruteerd door het Amerikaanse leger. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor speelde hij een belangrijke rol bij de voorbereiding van de geallieerde landing in Normandië in 1944. Na de oorlog ontwierp hij voor een stuk het uitzicht van naoorlogs Antwerpen, als architect van appartementsgebouwen aan de Luchtbal en het torengebouw voor de Bell Telephone Manufacturing Company aan het Zuid. Maar zijn passie was zeilen. Als tiener ontwierp hij al zijn eigen zeilboten en Van Kuyck had voor de oorlog al een Askoy. Die lag in Zuid Amerika, maar hij verkocht die toen hij voor de Amerikanen ging werken. Daarom werd het schip dat hij aan Brel verkocht Askoy II gedoopt.
Jacques Brel is het allemaal eventjes beu en is van plan om in drie jaar de wereld rond te gaan varen. Op 24 juli 1974 is het zover. Naast de zanger zijn aan boord zijn vriendin Maddly Bamy, voormalig lid van de Claudettes van Claude François, en zijn tweede dochter, France Brel. Via de Britse Scilly eilanden gaat het zuidwaarts, na elf dagen bereikt de Askoy II de Azoren archipel (Portugees grondgebied) en er wordt aangelegd in Horta op het eiland Faial. Het wordt een verlengde stop, want de skipper verneemt er het nieuws van het overlijden van zijn vriend ‘Jojo‘ Pasquier. Hij neemt de tijd om over en weer te vliegen naar Frankrijk voor de begrafenis, in een privévliegtuig van zijn Zwitserse vriend en eerdere leermeester Jean Liardon. Ondertussen is zijn vriend Vic, een Belgische industrieel, samen met diens vriendin Prisca Parrish op hun jacht Kalais op de Azoren toegekomen. Samen zullen ze de rest van de reis om de wereld afvaren. Prisca zal er een boek over schrijven, Jacques Brel, l’Homme et la Mer, wat een belangrijke bron van informatie over deze periode zal zijn. Brel doet er een een stevige griep op en wordt via Vic geholpen door Luís Carlos Decq Mota, een dokter van Belgische afkomst en notoir figuur in de Faialense gemeenschap. Er dreigt een longontsteking (later zal dit het begin van groter onheil blijken) en de dokter biedt hem zijn buitenverblijf aan om de genezing te bevorderen. Brel verblijft er dagenlang en tijdens zijn herstel ontstaat er een hechte vriendschap met dr. Luís Carlos, die hem een aantal mooie hoekjes van de Azoren zal laten zien.

Brel is ook onder de indruk van de scrimshaw-kunstenaars. Het Scrimshaw-Museum is tegenwoordig een bijna verplichte stop in Horta. Het is een ode aan de beroemde walvisvaarders van Pico en Faial en bevat een grandioze collectie bewerkte objecten in walvistanden, voorzien van gravures in bas-reliëf. Het is een particuliere collectie van de eigenaars van Peter Sports Café, dat direct naast het museum ligt. Dit is niet zomaar een café, maar dient ook als wissel- en postkantoor, jachtclub, informatiebureau, meteorologisch station, toeristische attractie en ontmoetingsplaats van zeelui uit alle delen van de wereld. Het is eigenlijk een instituut dat ondertussen wereldwijd bekend is. Het spreekt voor zich dat Jacques door dr. Luís Carlos geïntroduceerd wordt in het café. Hij tekent er het eregastenboek en geeft er ook op aanvraag een geïmproviseerd concert (helaas zal het een van zijn laatste blijken te zijn).

Kort samengevat, Brel raakt gefascineerd door de schoonheid van de Portugese eilanden en neemt dit ook mee in zijn muziek. Ironisch genoeg worden deze Azoren ook de Vlaamse Eilanden genoemd -het waren Vlamingen die eeuwen geleden de toestemming kregen van de Portugese koning om de eilanden gaan bevolken- wat bij Brel toch wel een dubbel gevoel moet gegeven hebben na de voormelde Vlaamse kwestie.
Op 19 september, na een verblijf van anderhalve maand, vertrekken de Askoy II en de Kalais richting dat andere stukje Portugal, Madeira, waar ze aanleggen in Funchal. Het gezelschap geniet er onder andere van een toboggan afdaling, maar vindt het eiland iets te toeristisch. Op zee schrijft Jacques Brel het nummer La cathédrale. Het is een ode aan zijn schip, maar hij heeft het ook over zijn verblijf op de Azoren en Madeira: “...Filez toutes voiles dehors (Hijs alle zeilen) / Et ho hisse les matelots (En ho..his matrozen) / À chasser les cachalots (Jagen op walvissen) / Qui vous mèneront aux Acores (Die je naar de Azoren leiden) / Puis Madère avec ses filles (Daarna Madeira en haar meisjes)...”.
Hans De Booij maakte er een (vrij afwijkende) vertaling van voor zijn cover De Kathedraal (1986).
Deel 2: dramatisch verloop, miraculeuze reddingen en de mooie links met Portugese artiesten
Lees morgen in deel twee het vervolg van het verhaal.

Prachtig geschreven. Ben meteen al benieuwd naar het vervolg!