Dit verhaal verscheen eerder in het vroegere tijdschrift Extaze.
Fado in het Casa do Polvo
In het Huis van de Inktvis (Casa do Polvo) in Santa Luzia is het op donderdag fado-avond. Op zich geen nieuws, want fado-avonden vind je overal in Portugal, tot in de kleinste kroeg waar bezoekers ineens opstaan om met hese – wellicht enigszins door medronho aangetaste – stem hun fado te zingen.
In Casa do Polvo zingt de blonde en bijzonder fraai gebouwde caissière van onze dorpssupermarkt, tezamen met een elegante jongeman. Deze etaleert zoveel theater dat hij duidelijk ambities heeft om door te stijgen vanuit zijn vissersdorp naar de grote fadowereld van Alfama in Lissabon. Teresa, zo heet de zangeres, zien we nooit meer in de supermarkt want zij heeft carrière gemaakt en ze vertelde mij dat zij het te druk heeft met zingen.
Fado is de poëzie van het volk
Fado is Portugal, het is de ziel en het hart, het leven en de liefde, het is de poëzie van het volk. De inhoud van de fado wordt omschreven met het onvertaalbare begrip saudade. Weemoed komt er nog het dichtste bij. Het is een nostalgisch verlangen naar het allermooiste, het allerliefste dat verloren is gegaan. Beroemde dichters schrijven fado’s en wellicht was de eerste fado het heldendicht over Vasco da Gama dat werd geschreven door de Vondel, de Shakespeare, de Homerus van Portugal: Luís Vaz de Camões, naar wie ook de belangrijkste Portugese literatuurprijs is vernoemd.
Portugezen eren hun dichters met beelden en gedenkstenen en met complete huizen zoals dat van de beroemde Fernando (António Nogueira) Pessoa (1888-1935), die ook prachtige fado’s schreef voor de koningin van de fadistas Amália Rodrigues. Van de fadogeboorte heb ik een couplet (enigszins vrij) vertaald:
De fado werd geboren op een dag
Uit: Fado Português. Tekst:José Régio / Muziek: Alain Oulman
Dat de kwade wind ging liggen
En de hemel zich strekte naar de zee
Tot in het gangboord van een zeilschip
Tot in het hart van een zeeman
Die bedroefd zijn lied zong
Ach onmetelijke schoonheid
Mijn grond, mijn berg, mijn dal
Met bladeren, bloemen, gouden fruit
Kijk eens of je het Spaanse land ziet
Of de zandstranden van Portugal
Ogen blind van tranen
Zoals gezegd, er is veel respect voor dichters in Portugal. Het is een land van poëzie, er zijn poëtische hotels, zoals Quinta dos Poetas, dicht bij mijn huis. In een afgelegen dorp als Alte vind je, afgezien van zijn geboortehuis, langs de rivier bij de ‘Kleine Bron’ zomaar een rij stenen tableaus met gedichten van Cándido Guerrero (1871-1953). In Loulé bij het Art Deco ‘Café Calcinha’ zit in brons gegoten de dichter António Aleixo (1899-1949) op het stoepterras, zoals Pessoa op zijn eigen terras zit in Lissabon.
Café Calcinha (Café Het Slipje), uit 1927, behoorde tot de historische Grand Café’s van Europa. De gemeente Loulé heeft het aangekocht en nogal voortvarend gerenoveerd, precies zoals dat met de markthallen is gebeurd. In dit café schreef de volksdichter Aleixo zijn sociaal gekleurde verzen, hier wordt hij geëerd en siert zijn vergeelde portret nog de wand.
Zo kom ik bij de minder bekende dichter João Lúcio Pousão Pereira (1880-1918), net als alle anderen, zoals inmiddels wel is opgevallen, tijdgenoot van onze ‘tachtigers’ Kloos, Verwey, Van Deyssel en in Engeland Shelley en Keats.
Pereira was een telg van oud geld, zoals zovele dichters in die tijd. Tevens was hij advocaat. Hij had dus tijd om verzen te schrijven en veel inspirerende reizen te maken naar Griekenland, Italië, Frankrijk, Duitsland en niet naar Nederland. Bekend van hem zijn ‘O meu Algarve’ (Mijn Algarve) en ‘Na asa do sonho’ (op vleugelen der droom). Evenals eerdergenoemde dichters, voegt ook hij zich rond 1900 bij de literaire cultgroep ‘Renascença Portuguesa’.
In een boeiend boek van Susan Smit, getiteld Vloed, maakte ik kennis met Noordwijk rond de eeuwwisseling (19e-20e) en las ik dat Albert Verwey er resideerde in een kapitale villa op een duintop, dat Willem Kloos er was geboren, evenals Henriëtte Roland Holst (Jetje van der Schalk). Het huis van Verwey – Vila Nova – was een prachtig fin-de-sièclepand, dat helaas later door een barbaar werd afgebroken om er een smakeloze villa voor in de plaats te zetten.
Zo kom ik op het huis van Pereira. Mijn geliefde wees mij regelmatig op sierlijke dakranden en een koepel ergens nabij de zee. Oh, riep ze dan, dat moet een prachtige villa zijn, misschien wel te koop. En op een dag, als wij het schitterende natuurpark Ria Formosa bezoeken (met een originele getijdenmolen waarmee tot 1970 nog graan werd gemalen), komen we er heel dicht bij en weten we het via enkele omwegen door bos en duin te bereiken. Over fin de siècle gesproken: een waanzinnig pand met op elk van de vier zijden een majestueuze trap in de vorm van achtereenvolgens een gitaar (vuur), een vis (water), een slang (aarde) en een viool (lucht).
Bovengekomen langs een van de vier trappen, willekeurig gekozen, staan we bij een hoge dubbele deur die geopend is. ‘Chalé João Lucio’ staat in sierlijk schrift naast deze deur geschreven. Een beetje aarzelend – mag dit wel? – schuifelen we naar binnen en er opent zich een patio met glazen koepeldak hoog boven ons. Prachtige lichtval. En een rinkelend belletje, dat een aardige mevrouw tevoorschijn roept. Welkom, zegt ze. Wilt u het huis zien? Eh … woont u hier? Haha, nee hoor, dit is het huis van de dichter. Gaat uw gang. Dus we gaan, volgen de aanwijzingen langs de wanden van de vele kamers, zien de poëet als pop achter zijn schrijftafel, lopen over glanzende parketvloeren, beklimmen binnentrappen van graniet en marmer, schuifelen door kamers, vinden een man in hemdsmouwen in een bibliotheekachtige ruimte en worden uitgenodigd dit domein te betreden en daar een ijzeren wenteltrap te bestijgen naar de dakterrassen. Stilte alom. Het is een museum, maar dermate verstopt dat er zelden iemand komt. João liet het huis ontwerpen in cirkelvorm rond de patio, volgens de lijnen van een bijzondere plant. Er zijn gaanderijen rond elke etage en bovenop het dakterras is nog een extra uitkijktorentje gebouwd. De architectuur schijnt een krachtige symbolische betekenis te hebben, maar is vooral imponerend. De dichter heeft zelf niet mogen genieten van zijn symbolische bouwwijze, want tijdens de bouw overleed hij aan een longontsteking. Misschien kou gevat op het dakterras?
Na zijn dood in 1918 verscheen een verzamelwerk met zijn gedichten, getiteld Espalhando Fantasmos, wat je zou kunnen vertalen met ‘bezig waandenkbeelden te verspreiden’.
Maja Kersten zegt
Beste Christian,
Je schrijft: ‘…de beroemde Fernando (António Nogueira) Pessoa (1888-1935), die ook prachtige fado’s schreef voor de koningin van de fadistas Amália Rodrigues.’
Dat kan niet kloppen. Amália begon met zingen rond 1935, dus toen Pessoa overleed, was zij nog geen Koningin van de Fado. Pessoa schreef over fado en ook fadoteksten, maar ik heb nergens kunnen vinden dat Amália ook teksten van hem gezongen heeft.
Wel las ik – en dat wist ik niet – dat Amália zelf fadoteksten schreef. Dat maakt van haar een dichteres. Gelukkig, er staat nu ook een vrouw in de rij dichters die je noemt.
Met vriendelijke groet,
Maja Kersten
Bram Breedveld zegt
Ik zie die villa altijd liggen als we in de Ria Formosa zijn. Geen idee dat je daar naar binnen mag. Snel eens even doen!
Joost Smulders zegt
Terechte opmerking Maja. Maar Christian lijkt er nóg verder naast te zitten. In de biografie van Amalia lees ik:
“Gedichten zijn er niet om in de boekenkast te staan, gedichten zijn er om gezongen te worden. Dichters horen bij het volk en ik ben van het volk’. Ze zou nog tal van andere grote Portugese dichters vertolken, van Mario Sá Carneiro tot Manuel Alegre. Alleen Pessoa, die ze wel bewondert, acht zij niet zingbaar, te afstandelijk en te intellectueel. Ze begint ook zelf liedteksten te schrijven, zoals het wonderschone Estranha forma da vida.”