Vale de Asna 1995.
Siebe is minder jong dan hij eruitziet. Dat komt door zijn tengere gestalte die door de seizoenen heen gekleed is in een spijkerbroek met iets onduidelijks erboven. Op zijn rug hangt onvermijdelijk zijn oude legerrugzak. Vandaag draagt hij bovendien een regenpak van grijs plastic. Ondanks de capuchon zie je hoe zijn smalle hoofd hoog op een dunne nek balanceert.
Druipend staat hij in de papelaria van St. Lucia, het bergdorp waar hij de laatste weken heeft doorgebracht. Hij wil de prijs weten van een enkeltje Arganil, een rustig provinciestadje in de heuvels ten oosten van Coimbra.
Vroeger dan normaal gaat het sneeuwen en dat betekent de komst van de wintersporters. Siebe haat wintersporters en verder alle mensen die zich bevinden in het gezelschap van een of meerdere medemensen. Hij houdt ervan op de landerijen van andere buitenlanders hand- en spandiensten te verrichten. Dat levert hem meestal een bed op en maaltijden.
Op het terrein van zijn vriend J heeft hij de vorige zomer een mimosabosje half gerooid achtergelaten. Die klus kan hij nu mooi af gaan maken.
Een kleine man met een bleke gelaatskleur bladert in een stapel A-viertjes. Ergens moet het toch staan. Arganil, zei u? Waar ligt dat ongeveer? Siebe verplaatst zijn gewicht van de ene soppende schoen naar de andere. Verdomme, nieuwe schoenen draagt hij. Waterdicht, de winkelier heeft er een eed op gezworen. 150 gulden, hij slaat met een venijnig tikje de ene schoen tegen de andere. Nee 165, rekent hij uit, de wisselkoers wordt steeds ongunstiger. Ach laat ook maar, geef me maar een enkeltje Vale de Ouro. Daar kan ik toch overstappen op de snelbus?
In de late namiddag nuttigt Siebe een eenvoudige maaltijd in het hartje van Arganil. Met een half litertje wijn viert hij zijn geluk. De hele reis heeft hem nog geen vijf gulden gekost en dat was voor de bus naar Vale de Ouro. Verder heeft hij helemaal kunnen liften.
Hij peutert een verfrommeld geldbuideltje uit zijn volgepropte rugzak. Laat het eten acht gulden kosten, kom op, een tientje. Hij hoeft in elk geval niet meer naar de bank. Met zijn briefje van 5 contos kan hij het een hele poos uitzingen, daar boven op de heuvel. Zal hij een taxi nemen? Het blijft maar regenen. Over de weg omhoog is het nog 16 km. Te voet, weet hij, een route van 11 à 12 km. Het is nog niet donker en hij heeft vandaag immers de hele dag op zijn luie reet gezeten.
Klotsend op doorweekte schoenen, waaruit zijn voeten verdwenen lijken, schuift hij twee uur later een klein cafeetje binnen. Hierboven lijkt het al diep in de nacht. Een handvol mannen zit achter kleine glaasjes naar een tv-scherm te staren. Ze hebben dikke jassen aan met opgestoken kragen. Ze dragen petten en twee van hen een zwarte hoed met een rand. De nieuwkomer verrast hen. Zij doen geen moeite dat te verbergen en bekijken hem van top tot teen. Er staat al meteen zo’n klein glaasje voor zijn neus. Medronho, zegt hij. Ja, glimlacht de kastelein, zelf gestookt.
Ze willen weten waar hij vandaan komt. Te voet, wel wel, en waar gaat dat heen?. O ja, Vale de Asna, daar boven. De geitenfokkerij. De kaasmakerij, voegt een ander eraan toe. Fijne mensen, die Hollanders daar. Het is toch altijd nog een kleine vier kilometer. Met dit weer… Zorgelijk wordt er geknikt en naar buiten gewezen. De regen heeft inmiddels gezelschap gekregen van een stevige wind die om het huis giert.
‘Weet je wat, ik breng je wel even.’ Het is de magerste van het stel en de enige zonder hoofddeksel. ‘Met de brommer’ zegt hij. ‘Heb je mijn bromfiets niet gezien? Voor de deur staat hij. Goeie brommer, hoor, pittig ding. Die vliegt naar boven, zo gepiept. De weg? Die ken ik op m’n duimpje.’
Siebe bestelt nog een glaasje en eigenlijk zou hij een rondje moeten geven. Volgende keer, besluit hij. Zijn voeten branden ongenadig en hij overweegt zijn schoenen uit te trekken. Maar hij wendt zich tot de magere man. ‘Als u dat doen wilt.’ De man staat al overeind en Siebe hoort zichzelf zeggen: ‘Drinkt u niet eerst iets van me?’ Nee, hij gaat liever meteen. Volgende keer graag.
Siebe slaat zijn medronho achterover en legt 100 escudos op tafel. Zijn laatste munten. Hij strompelt achter de man, die opeens haast lijkt te hebben, naar buiten. Dat kleine stukje moet maar zonder helm, schreeuwt deze, tegen de wind in, en Siebe bindt de capuchon van zijn regenjack stevig om zijn hoofd.
Ze gaan inderdaad redelijk snel de berg op, al maakt het vehikel onder zijn meteen al pijnlijke billen, een hels kabaal. Hij klemt zich vast aan de rug van zijn weldoener en zigzaggend ontwijken ze in modderpoelen veranderde kuilen en afgewaaide boomtakken. ‘Is het al lang slecht weer hier?’ roept Siebe tegen de magere rug, maar hij krijgt geen antwoord.
Opgelucht staat hij een kwartier later bij het bordje Vale de Asna, dat, zij het zwiepend, dapper standhoudt. Ondanks de zwarte duisternis probeert hij zijn koude mond tot een glimlach te plooien, als hij de man dankbaar de hand schudt. Graag gedaan, roept deze, en … zet de motor af.
Wat nu? Moet hij hem uitnodigen met hem af te dalen naar het huis van zijn vriend? Maar hij komt zelf al onaangekondigd. Een minuut of wat staan ze te zwijgen in hevige windstoten. Beiden klemmen zich vast aan de brommer die tussen hen in staat na te dampen. Dan ziet Siebe, hoe de man een witte hand ophoudt, recht onder zijn neus. Hij probeert hem iets duidelijk te maken. Arme man, verstaat hij en benzine is duur. ‘Héél duur’ roept hij, met zijn hand aan zijn mond nu. Die kerel wil een fooi!
Als hij zijn hand op Siebes mouw legt, deinst deze achteruit. Hij zou moeten uitleggen dat hijzelf ook arm is, maar hoe doe je dat als je de taal nog maar net aan het leren bent? Hij kan het natuurlijk op een lopen zetten. In plaats daarvan zet hij zijn rugzak op het plankje van de brommer, waar hij, sukkel dat ie is, zijn billen heeft laten mishandelen.
In zijn buideltje zit alleen het briefje van 5000 escudos. Dom houdt hij het op en de man grist het uit zijn hand. Even is er geen zuchtje wind. Nee, wisselgeld heeft hij niet. En buitenlanders zijn rijke lui, zoiets hoort hij hem zeggen. De man stopt het bankbiljet in zijn binnenzak en start de motor.
‘Dag hè, en bedankt’ schreeuwt ie boven de wind uit. Siebe hoort hoe hij zich fluitend verwijdert. Maar waarschijnlijk is het de wind, die om het plastic van zijn capuchon giert.
De fooi is nummer 9 van de verzameling contos. De overige afleveringen kun je hier lezen: contos.
Hanneke Rijkelijkhuizen zegt
Heel mooi geschreven. Ik ben heel benieuwd hoe het verder verloopt met Siebe. Ik vond het heel triest dat die vent zijn laatste geld aftroggelde.
Gerard J. Bos zegt
Geweldig verhaal. Goed geschreven en amusant. Ik heb de ervaring ook, dat je goed moet opletten als expat. In ons B&B in Barreiros zijn de aanschafkosten en verbouwingskosten ook behoorlijk uit de hand gelopen: die rijke Hollanders worden gewoon getild. Blijf toch van het land genieten, èn de mensen.
Michel zegt
Vale de Asna 1996
In november 1996 wandelde ik enkele dagen in de Serra da Estrela. Het was koud maar ook heel mooi. Na een paar dagen begon het enorm te sneeuwen en daalde ik af waar de sneeuw overging in regen. Na een paar uur bereikt ik doorweekt een asfaltweg. Een automobilist stopte en bood me een lift aan naar een stadje. De verleiding van de bewoonde wereld was groter dan de behoefte om met natte kleren in de regen mijn tentje op te zetten.
Ik besloot naar J. te gaan, die een geitenboerderij had in Vale de Asna, waar ik dat voorjaar had meegewerkt. (Ik had er een mimosabosje gerooid en ging om de andere dag met de geiten de berg op.) Vanuit het stadje nam ik een bus naar Arganil. De regen werd erger. In een restaurantje in Arganil at ik een goede maaltijd met een karafje wijn. Dat voelde een stuk beter. Het was ongeveer twee uur lopen en ik kende de weg goed. Onderweg werd de regen niet minder en het waaide enorm. Langzaam werd het donker. Mijn natte sokken sopten in mijn bergschoenen. Naarmate ik hoger kwam werd het ook kouder. In een klein dorpje, ik vermoed dat het Linhares was, zag ik een klein cafeetje. Ik liep naar binnen voor wat warmte en een glaasje aguardiente, gedestileerde wijn.
Mannen die in het cafeetje leken te wonen, begonnen een gesprek met mij. Ik spreek geen Portugees maar wel Spaans en ik kon duidelijk maken dat ik naar Vale de Asna op weg was. Eén van deze mannen bood me een lift aan op zijn brommer. ‘Met dit weer kun je niet lopen,’ was zijn argument. Eigenlijk liep ik liever, ik zag ons al onderuitgaan op het modderige pad, maar hij was onverbiddelijk. Ik stapte op en we reden stapvoets door de stromende regen. Hij stopte boven de boerderij. Toen ik afstapte en hem bedankte twijfelde ik of hem iets zou geven. Hij hielp mij door mij te vragen of ik iets kleins voor hem had. Ik pakte een willekeurig briefje uit mijn portemonnee en keek in het licht van de koplamp hoeveel het was, 5000 escudo’s. Wat was ook al weer de wisselkoers, was dit niet te veel? Ik gaf het hem en hij stopte het snel in zijn binnenzak, draaide de brommer en reed snel weer weg.
Ellen zegt
nee Michel, niet te geloven! Het verhaal van Siebe komt rechtstreeks uit mijn grote duim haha. Dank voor jouw uit het leven gegrepen versie!