In een vorige bijdrage aan Portugal Portal had ik het over Cees Nooteboom, de Nederlandse veelschrijver – en ik gebruik die term niet om iets negatiefs uit te drukken. Hij schreef “gewoon” verdomde veel en heel veel van wat hij schreef was gewoon verdomde goed en blijft dat tot in de eeuwigheid. Ik citeerde uit zijn ‘De omweg naar Santiago’, waarin hij het een en ander over Portugal te zeggen had, al bleef Spanje zijn tweede vaderland. Ik vond meer teksten waarin Nooteboom op de zo eigen wijze Portugal onder de loep nam.
Lucky bastard
Allemaal het lezen waard, net als trouwens al zijn andere reisverhalen ongeacht over welk deel van de wereld ze handelen. Ook in tijden, aan de corona voorbij, de moeite waard om te herlezen, of voor het eerst aan te schaffen. Hieronder brei ik wat citaten aan elkaar van Nootebooms aantekeningen over Portugal; ze zijn extra interessant omdat ze in 1959 genoteerd werden, toen Portugal nog de oude was (zij het onder dictatoriaal regime) en toen toerisme vaak nog met “ou” werd geschreven, dus lang niet binnen het bereik van de massa was.
Nooteboom, lucky bastard (hij “ging” ook nog eens met Liesbeth List, onder anderen) … wat was hij er vroeg bij. Wat ik tegenkwam, werd met name in Elseviers Weekblad gepubliceerd. Het maakt deel uit van series die, al of niet met verhalen voor andere media, niet te vergeten in het toen zo chique magazine Avenue, gebundeld werden in reisboeken die iedereen die, zoals ik, (nog) niet of nauwelijks aan wereldse verkenningen toekwam, met graagte verslond. En verslindt, niet alleen omdat hij de wereld van vroeger beschrijft, ook al omdat Nootebooms jonge, frisse, zelfs onbevangen te noemen blik van toen doorklinkt in teksten die, minder strak geformuleerd, gemakkelijker weglezen dan veel later werk.
Van toen
Ik pak wat krenten uit de koek enkel en alleen om de lezers van Portugal Portal op te warmen en, als ze het al niet waren, nieuwsgierig te maken naar wat er nog meer de moeite van het lezen waard is. Ikzelf kreeg bij (her)lezing het gevoel van, hè wat jammer nou dat ik te jong / te gepreoccupeerd met andere zaken / niet avontuurlijk genoeg / te lui was om in die tijd al op Portugal aan te koersen. Ik ben er zeker van dat het Portugal van toen vandaag de dag het Portugal is waarnaartoe zoveel Nederlanders graag (hadden) willen emigreren. Chapeau voor Cees Nooteboom die toen al “heel gewoon” ging. In zijn schrijfsels noemde hij zich heel overtuigd “Reiziger” met een kapitale R. Helemaal terecht. Daar ging ie in 1959. Naar: Estoril. Guarda. Nazaré. Sintra. En in Lissabon naar: Cais do Sodré. Rossio. Fado.
Estoril
“Ik houd veel van Portugal en heel weinig van Estoril,” schreef Nooteboom. Dat was duidelijke taal. “Daar ligt het dan, in de zon. […] Er groeien veel koningen.” Want hij was er in de nadagen van het koninkrijk, al was dat al lang ter ziele en door een fascistische dictatuur vervangen dat enkel pretendeerde iets koninklijks mee te dragen; de sfeer werd er niet beter op, behalve dan voor “die karakters van Somerset Maugham” zittend in strandstoelen waarin enkel dergelijken zich een houding zouden weten te geven. Een omgeving waarin “menselijke goudvissen kennelijk het best gedijen.” Bij het “enorme stuk gebak” dat Casino heette, leunden enkele admiraals nonchalant tegen de deurpost, “ze heten allemaal Portier van hun achternaam.” In Estoril wonen “vergulde villa’s als in een bedrukt Bussum.”
Cascais is veel ouder en veel leuker. In de nauwe straatjes ontmoet Nooteboom oude vrouwtjes “die daar grondwettelijk bijhoren.” In Nootebooms tijd mochten op het strand dames “wel een blote rug hebben, maar de oksels moeten bedekt zijn. […] Verleid kan men nauwelijks worden.” Hij kijkt wel blij naar “de sarina’s, de vissersmeisjes met de blote voeten en de grote manden op hun hoofd,” een stukje echt Portugal. Toen.
Guarda
Nooteboom is als motorfietsberijder onderweg en komt vanuit Spanje Portugal binnen door “een landschap waar soms starre, weerbarstige bomen staan getimmerd.” Het land wordt ruw als een woestijn, hoewel, bij de grens wordt alles anders: “Het weer. Dat wordt dreigend, grafsteengrijs, plotseling. Het landschap, dat wordt andere steen, langzaamaan, en klimt, langzaamaan. Het golft in harde, gebroken stenen golven waar vals licht van de zon […] tegenaan schijnt. Er zijn valleien met riviertjes. Vrouwen in zwarte, kloosterachtige omslagdoeken. En het landschap klimt, wordt kouder, ruwer, ongelofelijk, pathetisch mooi.”
Pas als hij in Guarda is aangekomen begint het te regenen, hier waar het vaak mist, in de koudste stad van Portugal; de mist zuigt om de straatlantaarns heen. In het café denkt hij: “Wat zitten die mensen gek, maar het was – zoals altijd – de schuld van de televisie.” Als er een vlotte dame “als een soort oermama” op de buis verschijnt “kunnen de heren haar wel waarderen; de weinige dames die aanwezig zijn, roeren zolang in hun koffie. […] Na afloop van de televisie blijft iedereen voorlopig nog zitten – een lege televisie is, zoals iedereen weet, een voorwerp van grote schoonheid.” Toen. Nu?

Nazaré
Daar “dragen ze allemaal de zwarte, lange kaboutermutsen en de ruitbroeken en vesten die van Nazaré het Volendam van Portugal gemaakt hebben, […] een bijzonder mooie dracht, die vooral merkwaardig aandoet omdat hij eigenlijk bij niet één tijd lijkt te horen en zo van Nazaré een raadselachtige, kleine, bizarre enclave maakt.” Nooteboom verhaalt natuurlijk van de vissers, hoe die hun boten en lange netten op het strand trekken, “aangevuurd door spitse stokken en wilde kreten die tot de Portugese oergrammatica moeten behoren.” Hij verhaalt natuurlijk ook van de toeristen: verdroogde Engelse dames; 32 Zweden die voortdurend collectief over het strand wandelen knapperend met roestige, nog half bevroren ledematen; Duitsers die hun broek hebben laten afknippen omdat het sportief staat; Françaises die de hele winter onder de hoogtezon geoefend hebben; en van tevoren geheel wit gemaakte Nederlanders. Toen. De unieke lifttrein naar boven, naar Sítio, was er toen ook al. Die “rijdt” sinds 1889 en “de tocht is de moeite vele malen waard, want men kan van boven op Nazaré neerkijken, en dat is heel mooi.” Ook nu nog.

Sintra
“Wie de eindeloos stijgende weg naar boven heeft overwonnen, staat ten slotte voor een bouwwerk dat gemaakt is door een neurotische Hollywood-decorateur die enkele maanden ziek gelegen heeft in Bayreuth. Alles riekt er naar Richard (met de fluwelen pet) Wagner, die lieve man die zo dol was op koper en op middeleeuws. Had hij ooit deze plek kunnen aanschouwen met het helderblauwe oog dat hem ongetwijfeld eigen was, dan zou het HIER zijn geweest dat hij zijn mooiste, koperste opera geschreven had. […] Dit kasteel moet gedurende maanden door elke toerist bewoond worden, in uren, zelfs in dagen kan het niet bekeken worden. Het is een superieur Waterlooplein van binnen en de droom van een dwaas van buiten.” Na een lange tocht langs “wanhopig versierde, overgotische zetels” en saksisch porseleinen spiegels en enorme forten van bankstellen waarachter ook weer spiegels waken, komt Reiziger buiten in “de drukke waanzin” van koepeltjes, halfgrotten, trappetjes, muurtjes enzovoorts, “en bijkans beschonken wendt de toeschouwer zijn blikken liever naar het park, en gaat daar wandelen.” Pas later, “na veel schaduw, kijkt hij om naar die vermeende koningsdroom hoog op de heuvel , die met de minuut mooier wordt, en zucht met Gordon Cooper: What a place!” Toen en nu.

Cais do Sodré
“Lissabon ligt niet aan de Taag. Iemand met een geniaal gevoel voor effectbejag heeft de Taag […] langs Lissabon gelegd, als een langzame, dromende versiering. […] Ik zit op het pathetische sluitstuk van de stad – het wit blinkende, schitterende Praça de Comércio – en kijk uit over het water. Het stroomt heel bruin en heel langzaam slapend weg.” De muren van het plein hingen, toen, nog vol met bittere, verheven, gekwetste pamfletten uit 1954, het jaar dat India Goa terug wilde krijgen van de Portugezen. In 1959 zat koppig Portugal nog steeds koloniaal rijk te spelen in Goa, “zo lang als het duurt,” schreef Nooteboom. “Twee trieste, donkergrijze oorlogsboten uit de rommelkamer van Amerika paraderen log spelend over het water. Ze zien er heel krijgshaftig uit, maar ze zijn waarschijnlijk van de leeftijd van Adenauer, en even listig en ook altijd verkouden.” Hij citeert Jan Slauerhoff:
Ik voel mij van binnen bederven,
Nu weet ik waaraan ik zal sterven:
Aan de oevers van den Taag.
Aan de gele afhellende oevers,
Er is niets schooners en droevers,
En ’t bestaan verheven en traag.
“Een fluit: aan de andere kant trippelt het zilveren treintje naar Cascais en Estoril jachtig het station uit. Een rookwalm: een grote grijze mailboot onder stoom, verder weg aan de kade waar de boten vertrekken naar India, naar Macao, naar Afrika.” Toen.
Rossio
Een groot, vrolijk plein in het hart van Lissabon. “Er lopen heren over het Rossio, arm in arm en met helderwitte schoenen, een roze briljant aan beide pinken en echte gouden monocles. Vergulde chauffeurs helpen reeds lang uitgestorven dames uit een Hispano-Suiza.” Een stad kun je niet opnoemen, “je moet hem lopen, langzaam slenterend langs de geldwinkels vol hompen goud en treiterige bankbiljetten in de Rua do Ouro, of langs de theesalons waar het vol zit met Portugese dames die zich verdoven met het meest barokke gebak.” Niet treuren, wandelen, dan de tram. “Niet eens een beetje goud, maar jammerlijk geel, moet gedeeld worden met minstens twintig andere koningen, maar het is te warm om te lopen. Lauwe vlagen lucht slaan naar binnen, iedereen soest, het is het allerheetste uur. Ik word afgezet bij een hoge, grote poort waarop twee geweldig glimmende halfontblote negervrouwen tronen – dat is de ingang van de Jardins Colonial. […] Lage kassen voor de planten die het buiten niet warm genoeg hebben. […] Gangen met zuchtende lange bladeren, vol benauwende zweetdruppels.” Toen en een beetje nu.
Fado
“Aan tafel zit een oudere man in een bruin pak. Soms, niet vaak, staat hij op en zingt met een rauwe, donkere stem. Datzelfde lied, een lied over de dood, heb ik drie jaar achter elkaar van hem gehoord. Hij blijft hetzelfde, hij zingt het lied hetzelfde, en elke keer opnieuw worden de paar mensen die daar zitten te luisteren, altijd anderen, bevangen door een verkrampte radeloze emotie die niet beter weet dan hard klappen als het uit is.” Fado is moeilijk te vertalen. Maar Nooteboom wijst op die ene Nederlandse fado, van Jan Slauerhoff:
Ben ik traag omdat ik droef ben
Alles vergeefs vind en veil,
Op aarde geen hogere behoefte ken
Dan wat schaduw onder een zonnezeil?Of ben ik droef omdat ik traag ben,
Nooit de wijde wereld inga.
Alleen Lisboa van de Taag ken,
En ook daar voor niemand besta.
Nou, daar word ik toch wel even stil van. Nooteboom, die dit verzamelde tussen zijn eigen schrijfsels in, is nu 86. Hij is van deze tijd net zo goed als van de verleden tijd. Wat hij met Portugal deed, maakt mij blijer dan wat Komrij aandroeg. Het doet mij wel ontzettend verlangen naar die voorbije dagen. Staat er tegenwoordig iemand, vol op in beweging zoals Reiziger, nog zó lang zó nadenkend stil? Lezen, die man. Vandaag nog.
Complimenten Ton, voor deze mooie bloemrijke aubade aan Cees Nooteboom, die het dan ook absoluut verdient om eens zo respectvol bejubeld te worden! Wat een poëet! Wat een mooi woordgebruik!
Naast hem kan jij er overigens ook wat van hoor!
Dank!
Ik ga deze “omweg naar Santiago” zeker aanschaffen! Voor iemand die van Portugal houdt zou het verplichte kost moeten zijn!
Els
Iets ging er mis. Ik citeerde vooral uit Nootebooms ‘Op reis’, alle verhalen uit Elsevier, deel 1: 1957 – 1960. ISBN 978 90 6882 981 5. Mijn editie is van 2012. Er moet dus ook een deel 2 zijn. Dat heb ik niet. Zal ongetwijfeld ook mooi zijn.
Op reis deel 1 en deel 2 zijn allebei nog te koop bij Bol.com. Ik heb de links toegevoegd onder het artikel.
Geweldig! Dank je, Winy.
Fantastisch hoe de rake en gevoelige schilderingen van deze schrijver nu onder de aandacht komen. Ik koester «De omweg naar Santiago», destijds (1992 denk ik) in eerste druk in mooie gebonden editie aangeschaft. In «Een ochtend in Bahia» (Rainbowpocket 70) zijn ook ervaringen in Portugal opgenomen. En wat te denken van de eerste pagina van Nootebooms kleine meesterwerk «Het volgende verhaal»?
Dank voor de tips, Maria!